Van archief tot tentoonstelling – Een zoektocht naar Wilhelm Martin

Tijdens mijn stage bij het Mauritshuis in 2018 kreeg ik de ogenschijnlijk eenvoudige opdracht meer te weten te komen over oud-directeur Wilhelm Martin. Niemand had toen kunnen weten dat deze opdracht de basis zou leggen voor jarenlang onderzoek naar Martin, en niet alleen een masterscriptie, maar ook artikelen, een boek, een tentoonstelling en uiteindelijk een promotieonderzoek zou opleveren. Dit was niet mogelijk geweest zonder het archief van Martin, dat bij het RKD berust. Wilhelm Martin was een veel veelzijdiger en interessanter figuur dan gedacht, en erg belangrijk voor de geschiedenis van het Mauritshuis, waar hij tussen 1909 en 1947 de scepter zwaaide.

Wie was Wilhelm Martin?
Wilhelm Martin werd in 1876 in Quackenbrück (Duitsland) geboren. Zijn ouders waren Johann Karl Ludwig Martin (1851-1942) en Anna Christina Maria Fittica (1846-1906). Toen hij één jaar oud was, verhuisde het gezin naar Nederland omdat zijn vader hoogleraar geologie werd aan de universiteit te Leiden. Het gezin vestigde zich aldaar op de Breestraat 55. Martin had twee jongere zussen en twee jongere broers. Na het gymnasium bezocht te hebben, had Martin de ambitie om kunstenaar te worden. Vermoedelijk op aandringen van zijn vader begon hij in plaats daarvan een studie letterkunde in Leiden, die hij in 1901 afrondde met een proefschrift over de kunstenaar Gerrit Dou.1 Dit was het eerste kunsthistorisch proefschrift dat in Nederland verscheen. In hetzelfde jaar startte Martin als onderdirecteur in het Mauritshuis. Hiermee begon een drukke periode. Hij publiceerde veel, was lid van verschillende organisaties en werd privaatdocent kunstgeschiedenis in 1904. In 1906 trouwde hij en een jaar later werd hij benoemd als buitengewoon hoogleraar aan de Universiteit Leiden. In 1909 volgde hij Abraham Bredius op als directeur van het Mauritshuis. In 1934 werd Martin daarnaast nog benoemd tot directeur van Rijksmuseum Hendrik Willem Mesdag in Den Haag en kort daarna ook nog als directeur van het Prentenkabinet van de Leidse Universiteit. Hij legde zijn functie als rijksambtenaar pas in 1953 neer, nauwelijks een half jaar voor zijn dood in 1954.
Martin bleef, in tegenstelling tot collega’s zoals zijn flamboyante, eigenzinnige voorganger Bredius, graag op de achtergrond. Zijn naam is dan ook minder goed blijven hangen, terwijl hij cruciale bijdragen heeft geleverd op het gebied van de kunstgeschiedenis van de zeventiende eeuw en de restauratie en conservering van oude schilderijen. Uit zijn archief en de beschrijvingen van anderen komt een beeld naar voren van een man met diplomatieke gaven, in staat om te bemiddelen tussen verschillende partijen en om koel en beheerst te blijven. Daarbij ontpopte hij zich als een nauwkeurige onderzoeker en strategische denker, die voor elke omstandigheid al lang van tevoren een plan had bedacht. Deze houding kwam hem gedurende zijn hele carrière goed van pas en stelde hem in staat om nuchter te blijven wanneer hij in contact kwam met mensen wier opvattingen hij niet deelde.
(Her)ontdekking van een archief
De eerste stap in mijn zoektocht naar Wilhelm Martin, over wie ik vrijwel niets wist, was het Archief Wilhelm Martin op het RKD. Het archief is een waardevolle bron, niet alleen voor het leven van Martin, maar ook voor zijn betekenis als onderzoeker van de Nederlandse schilderkunst van de zeventiende en negentiende eeuw. Martin was altijd nauw aan het RKD verbonden: hij kende de oprichters Cornelis Hofstede de Groot en Frits Lugt goed, en de eerste directeuren Hans Schneider en Jan Gerrit van Gelder nog beter. Hij was ook van het begin af aan betrokken en steunde de oprichting van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie op de Korte Vijverberg 7, op een steenworp afstand van ‘zijn’ Mauritshuis. Zo schonk hij bijvoorbeeld veel foto’s en catalogi van het Mauritshuis aan het RKD. In 1949 deed hij zijn eerste officiële persoonlijke schenking, die bestond uit een zorgvuldige selectie van onderzoeksmateriaal en een grote hoeveelheid reproducties, die in de beeldcollectie van het RKD zijn opgegaan.2 Na zijn dood werd het Martin-archief nog verder uitgebreid met schenkingen van zijn weduwe, kinderen en kleinkinderen. De stukken in deze onderdelen, waarvan enkele pas een paar jaar geleden zijn toegevoegd, zijn minder bewust uitgekozen en bevatten daardoor veel persoonlijke correspondentie en foto’s. Dat maakt het Martin archief, hoewel het zeker niet compleet is, van grote waarde. Ondanks deze veelheid aan informatie is er tot nu toe nog maar weinig onderzoek naar Martin gedaan.3
Het archief was dan ook nog vrijwel onaangeroerd toen ik startte met mijn onderzoek. Rudi Ekkart, voormalig directeur van het RKD, had het bekeken en over Martin geschreven, maar het was niet geïnventariseerd en veel van de recentere verwervingen zaten nog ongeordend in oude schoenendozen.4 Bij bijna zes meter archief stond ik dus voor de grote uitdaging uit deze overweldigende hoop van brieven, knipsels, fiches, foto’s en notities een beeld van een persoon en van een leven te destilleren. Al snel bleek dat Martin veel meer gedaan heeft dan we dachten, te veel om in mijn masterscriptie te behandelen, maar vanwege de rijkdom aan interessante verhalen wilde ik me langer met Martin bezighouden. Door mijn onderzoek kon ik het Martin-archief uiteindelijk ordenen en inventariseren, waardoor het makkelijker is naar bepaalde archiefstukken te verwijzen en ze terug te vinden. Bovendien wordt het zo voor andere geïnteresseerden duidelijk wat zij in het archief kunnen vinden.






Europareis
Heel interessant zijn bijvoorbeeld de brieven die Martin naar huis stuurde tijdens zijn Europareis in 1900. Hij werkte toen aan zijn proefschrift over Gerrit Dou onder begeleiding van professor Blok en had een stipendium gekregen om een aantal maanden door Europa te reizen met als doel zoveel mogelijk werken van deze schilder te zien en de buitenlandse archieven te raadplegen. Dit was een mooie kans voor de jonge Martin om zijn weg te vinden in de kunsthistorische wereld en vele belangrijke experts en verzamelaars te leren kennen. In de brieven aan zijn ouders beschreef hij uitvoerig (in het Duits) wat hij op zijn reis mee had gemaakt, wie hij had leren kennen en wat hij gezien had. Hij schetst een mooi beeld van het Europa van het fin de siècle, maar bouwde ook zijn kunsthistorische kennis op. In een dik notitieboek noteerde hij nauwkeurig alle musea en verzamelingen en de schilderijen die hij daar had gezien. Vaak schreef hij niet alleen de basisgegevens op, maar ook zijn mening over toeschrijvingen en kwaliteit, soms zelf met een kleine schets van het werk.

Huis in de storm
Naast het Martin-archief was ook het archief van het Mauritshuis een nuttige bron, vooral in samenhang met elkaar.5 Dit geldt onder andere voor de periode van de Tweede Wereldoorlog. Al sinds de vondst in 2012 van een klein logboekje van de ‘ambtenaar van administratie’, waarin de in 1940 in deze functie aangestelde Mense de Groot uitgebreid over de oorlogsjaren schreef, had het Mauritshuis het idee om ooit diepgaand onderzoek te gaan doen naar de eigen geschiedenis van die tijd. Toen ik in Martins archief documenten uit de oorlog aantrof, viel dit mooi samen met de plannen van het museum. In 2021 ging het driejarig onderzoeksproject Mauritshuis in oorlogstijd van start, met onderzoekspartners RKD en NIOD, en met steun van het Mondriaan Fonds in het kader van de subsidieregeling 75 jaar vrijheid. Na afloop van het project werden de onderzoeksresultaten naar buiten gebracht door de wetenschappelijke publicatie Huis in de storm – Mauritshuis in oorlogstijd en de gelijknamige tentoonstelling in het Mauritshuis (nog te zien tot 29 juni 2025). Aan dit onderzoek mocht ik meewerken, en het bracht me in contact met de nazaten van Martin, die ik bereid vond mij te steunen en mij toegang tot het familiearchief te geven. Veel van het daar aangetroffen bronmateriaal is daarna aan het Martin-archief in het RKD toegevoegd.










Directeur in oorlogstijd
Martin, als directeur in oorlogstijd, vervulde een centrale rol in het onderzoek naar het Mauritshuis in de Tweede Wereldoorlog. Het was echter nooit de bedoeling geweest dat hij zo lang directeur zou blijven. In 1941 had hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en wilde hij de leiding aan zijn beoogde opvolger J.G. van Gelder overdragen. Maar van de Duitse bezetter mocht dat niet: Van Gelder was met een vrouw getrouwd die volgens de nazistische afstammingsleer ‘half-Joods’ was. Een paar maanden lang brainstormden de verschillende ambtenaren en museumdirecteuren op het departement over de vraag wie dan wel in aanmerking zou komen, maar ze kwamen er niet uit. Alle andere kandidaten waren of ongeschikt of ook Joods. Uiteindelijk bleef er niets anders over dan Martin te vragen of hij wilde aanblijven.6 Martin, die bijna zijn hele leven aan het Mauritshuis had gewijd, was daar graag toe bereid. Terugblikkend was het misschien deze beslissing die het Mauritshuis gebouw, collectie en medewerkers veilig door de oorlog bracht.
In het Martin-archief vond ik ook een Verantwoording, een document dat Martin in 1953 als bijlage bij zijn ontslagbrief aan het ministerie had gestuurd. Daarin blikte hij terug op zijn bijna vijftigjarige dienst als rijksambtenaar. In maar negenennegentig woorden vatte hij de oorlogsjaren samen, eindigend met de vreugdevolle uitspraak: ‘Na de oorlog bracht ik alle schilderijen persoonlijk weer terug. Er was er niet één beschadigd!’ Het was grotendeels de inzet van Martin geweest, die de collectie had beschermd. Hij liet kort voor de oorlog een bomvrije kluis onder het museum aanleggen, waar de belangrijkste stukken onderdak vonden. Om annexatie van het museumgebouw door de bezetter te voorkomen liet hij concerten in het museum geven. Maar hij moest zich ook schikken in het feit dat er propagandatentoonstellingen in het museum werden gehouden. Het was een kwetsbare balans tussen meebewegen en verzet, waarbij Martins diplomatieke en rustige houding goed van pas kwam.
Impact op de Nederlandse kunstgeschiedenis
Het spreekt voor Martin dat ook na jarenlang onderzoek, een boek, een tentoonstelling en een proefschrift (beoogde afronding 2026), nog steeds niet alles over hem is gezegd.7 Veel van zijn kunsthistorische onderzoeksprojecten, bijvoorbeeld over de schilderkunst van de negentiende eeuw, zijn nog nauwelijks bestudeerd. De toenemende digitalisering van archieven maakt het tegenwoordig mogelijk om verschillende archiefonderdelen bij het RKD en daarbuiten weer met elkaar in verband te brengen, wat aanvullende kennis kan opleveren. Maar nu al wordt duidelijk dat Martin, met zijn veelzijdige interesses en onderzoeken, zijn vele functies en zijn grote netwerk, niet alleen een centrale rol in de Nederlandse museumwereld speelde, maar ook een aanzienlijke impact had op de Nederlandse kunstgeschiedenis en de ontwikkeling en professionalisering van het vak.
Deze RKD Story bevat elementen uit Q. Buvelot en F. van Vree (red.), Huis in de storm – Mauritshuis in oorlogstijd, Zwolle 2025. Marie Mundigler en Evelien de Visser werken aan een artikel over Wilhelm Martin en zijn onvoltooide catalogue raisonné van de Haagse School (1913-1919) gepland voor Oud Holland (momenteel onder peer review).
- 1
W. Martin, Het leven en de werken van Gerrit Dou beschouwd in verband met het schildersleven van zijn tijd, proefschrift Universiteit Leiden, 1901.
- 2
Den Haag, RKD – Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis, RKD-Archief 1932-1975 (0328), inv.nr. 26 (brief van Martin aan H. Gerson, 1 september 1949). Jaarverslag Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, ‘s-Gravenhage 1949, pp. 2-3.
- 3
Er zijn wel verschillende studies waarin Martin zijdelings wordt besproken, waaronder: F. Grijzenhout en H. van Veen, De Gouden Eeuw in Perspectief. Het beeld van de Nederlandse zeventiende-eeuwse schilderkunst in later tijd, Heerlen 1992; A. Hoogenboom, ‘Kunstgeschiedenis aan de universiteit: Willem Vogelsang (1875-1954) en Wilhelm Martin (1876-1954)’, in P. Hecht, C. Stolwijk en A. Hoogenboom, Kunstgeschiedenis in Nederland, Amsterdam 1998, pp. 25-44; C. Scallen, Rembrandt, Reputation and the practice of connoisseurship, Amsterdam 2004.
- 4
R. Ekkart, ‘Wilhelm Martin, een kunsthistoricus in de schaduw van zijn tijdgenoten’, RKD Bulletin 2008, p. 16 en R. Ekkart, ‘Wilhelm Martin’, in Biografisch Woordenboek van Nederland, deel 2, Den Haag 1985.
- 5
Het archief van het Mauritshuis is aan het Nationaal Archief overgedragen (NA 2.14.130).
- 6
J.G. van Gelder werd wel waarnemend directeur van het RKD en kon na de oorlog directeur van het Mauritshuis worden.
- 7
M. Mundigler, Wilhelm Martin and the art of restoration in the Netherlands in the early 20th century, masterscriptie Universiteit van Amsterdam 2019; Marie Mundigler en Evelien de Visser werken aan een artikel over Wilhelm Martin en zijn onvoltooide catalogue raisonné van de Haagse School (1913-1919) gepland voor Oud Holland (momenteel onder peer review).; M. Mundigler, ‘Wilhelm Martin – Directeur in Oorlogstijd’, in Q. Buvelot en F. van Vree (red.), Huis in de storm – Mauritshuis in oorlogstijd, Zwolle 2025, pp. 86-95.